Het was nog geen maand geleden dat we in Hof ter Lo waren voor de Hootenanny. Toen was het hier afgeladen vol, uitverkocht, en een pint halen aan de toog in de foyer kon een ware en tijdrovende expeditie genoemd worden. Nu was de zaal menselijk vol, als je begrijpt wat ik bedoel, en we hadden nog enige bewegingsvrijheid. Hop dus naar het voorplecht, aan de voet van het podium, zodat we straks Bosshoss in het wit van de ogen kunnen kijken.
Maar eerst kwamen de boys van Moonshine Reunion ons opwarmen met een twaalftal rock’n’roll en rockabilly nummertjes, de meeste van eigen geschrijf. Daarbij valt vooral op dat deze eigen nummers haast niet te onderscheiden zijn van de originele standards, ze klinken danig authentiek. Frontman Clark, zanger en stand up bass trekt alle aandacht naar zich toe. Dat heeft te maken met zijn oversized instrument, zijn eigen lengte en zijn uitstraling natuurlijk. Ik word hier alweer gewaar dat voorgaande zin door sommige snoodaards volledig schuin wordt geïnterpreteerd. Korte degelijke no-nonsense show. De gedroomde support act. De jongens wilden niemand voor de voeten lopen, wij weten beter. Als ze headliner zijn gaat het er geänimeerder aan toe. Hier vandaag wilden ze niet het hele laken naar zich toe trekken.
De acteurs van het tweede luik waren The Slipmates, getogen in de bakermat van de Belgische fifties rock, Turnhout (Turntimber ?). Nu is het zo dat deze maatjes naast R&R en rockabilly, van eigen makelij en het betere cover-werk, ook hun mannetje staan in boogie, getuige daarvan “Boogie Chillun”. Ze zijn dus van alle markten thuis en de veertien nummers die ze ons lieten horen, illustreren dit behoorlijk. Ongeveer een kleine helft ervan, zoals, onder andere, “After All”, “Cry Over You” en “You Gonna Get It”, waren van hun CD geplukt. Een hebbedingetje dat je maar wat graag in je collectie wil. Na een prachtige set, gingen ze eruit met het bisnummer “You Gotta Go”. Deze jongens moet ik eens op hun eigen gig aan het werk zien. Dan zijn ze vast ook gedrevener.
Toen was het de beurt aan de éénmalige reünie van het eerste muzikale hobbyclubje van Walter Broes, The Ratmen. Of liever van tweederde van de oorspronkelijke bezetting, want wegens onstentenis van de originele drummer, werd Piet, de huidige partner in crime van Walter, opgetrommeld als de houwer van dienst.
Vanop een pikdonkere bühne werd ons een uitermate bombastische intro opgedist, door een prehistorisch orkest, bestaande uit enkele honderden strijkers, ingeblikt en dan ergens in één of andere kast vergeten, tot den Broes erop uitkwam en nodig dit wangedrocht aan de kop van deze show diende te plakken. “Ratmen Theme” was de toepasselijke naam. The Ratmen zijn duidelijk ontstaan in een post-punk klimaat, iets te laat geboren tieners die op enkele luttele jaartjes na de machtige punkexplosie misliepen. Door The Straycats, en meest van al nog misschien door Robert Gordon die toen samen met Link Wray de fifties rock nieuw leven inblies, kwamen ze in de verleiding om zich aan deze aanstekelijke ritmes te wagen. Korte krachtige nummers, zwaar beïnvloed door de inmiddels tanende punkbeweging, werden het vehikel van deze nieuwe rock en punk-a-billy stroming met inbegrip van de dresscode en vetkuiven. Een bijkomend element waren tattoo’s en piercings, iets wat in de jaren vijftig slechts mondjesmaat in het straatbeeld voorkwam, en wat piercings betreft al helemaal niet. “I Can’t Sleep”, “Blonde, Beautiful and Dead”, “Kaw-Liga”, “Lolita”, “Big Brown Eyes”, “My Girl”, “My Baby Left Me” en “Hangover” worden ons na elkaar en zonder verpozen toegediend, allemaal nummers van de plaat die ze destijds opnamen en tevens alle nummers van de hand van Walter Broes. Wel,wel,wel. Behalve “Kaw-Liga” dan, dat is van Roy Acuff. Dus is het niet zo verwonderlijk dat hier zo nu en dan al wat embryonaal Seatsniffer-geluid in doorklinkt. Of was dat maar een gedacht van mij. Natuurlijk, met Piet aan de slagwerkerij, Ronny Wouters aan de spiksplinternieuwe double bass zo te zien, die ook geen vreemde is in dit wereldje, en Walter’s stem en gitaar van vandaag, kan gemaakt hebben dat ik hier al enige voorloper van de huidige Belgische Americana-kings in hoorde doorschemeren. Maar laten we daar nu maar niet van wakker liggen. Nog een zestal nummers verder waren we reeds aan het bisnummer gekomen en dat was het prachtige uit vele borsten meegezongen “I Love Rock & Roll”. Joan Jett zou hier jaloers op geworden zijn. Enfin, het heeft iedereen plezier gedaan deze Ratset, van toen de huidige protagonisten zeventien jaar oud waren, nog eens terug te horen. A la bonheur.
Uitgedroogde, door de zinderende zon gebleekte stierenschedels beloeren ons vanaf het donkere podium. Roadies waren even tevoren druk bezig geweest om de bandstand-brede set-up tot in de puntjes speelklaar te maken. We wisten niet echt wat we konden verwachten. Opzettelijk had ik geen internet afgeschuimd op zoek naar…ik wou me laten verrassen. En dat is gelukt. Mijn maat werd zelfs zowat van zijn sokken geblazen.
De zeven ruiters van de Apocalyps denderden door de zaal. Een bataljon (dek)hengsten steigerde wild rond. “Stallion Battalion” schetterde met volle kracht uit de boxen. De lichten sprongen aan, en daar stonden de zeven gunfighters. Jesse James and his gang.
Ze lopen constant van voor naar achter, van links naar rechts, op barkruk, af barkruk, met barkruk ronddabberen . The BossHoss is geen statische band maar een waanzinnige, hyper-actieve bende, die het publiek onwillekeurig meeslepen in hun denkbeeldige outlaw-wereld. Geen enkel nummer schroeft terug tot kruissnelheid. Met Boss en Hoss is het alles of niets.”Monkey Business” van de nieuwe Cd en “Hey Joe” redelijk vrij naar Jimi Hendrix, zo ook “Polk Salad Annie” van T.J.White dat in eerste instantie niet direct herkenbaar is. Eén ingetogen moment, bijna gospel met “I say a Little Prayer” van Burt Bacharach en bekend van o.a. Aretha Franklin en nu een nieuwe dimensie toegemeten. “High” … we are no fucking hippie band…”Rodeo Radio” stuk voor stuk razend goeie nummers. De combinatie van twee leadzangers Boss Burns en Hoss Power werkt fantastisch. Hoss speelt daarbij ook nog gitaar, en Boss heeft onmiskenbare early Nick Cave –allures. Hank Williamson, harp, mandoline, washboard en dwerg van beroep vult zijn kortere lengte aan met energieke virtuositeit. Ernesto Escobar heeft een marktkraampje percussie instrumenten dat hij intensief misbruikt en over het podium meezeult. Guss Brooks op de double bass is de meest statige van de zeven, dat wil zeggen dat hij amper vijf kilometer over en weer bewogen heeft. Drummer Frank Doe was nu ook niet bepaald aan zijn trommelstel gekluisterd en Russ T. Rocket lead guitar is de killer van de gang. Voor “Yee Haw” werd assistentie uit de zaal gevraagd, en nu was het hun beurt om verbaasd te staan kijken. In plaats van een paar schuchtere meiden die op de benen trillen in de nabijheid van een stel rockstars, kregen ze de onvervalste go-go girls van Los Putas op hunne plancher. ‘C U later backstage, girls’ riepen ze na afloop van het nummer. Met de mannelijke hulp die was komen opdagen hadden ze het niet zo makkie. Die was al zo ver heen dat hij niet meer wist van welke planeet hij was. Daarna was het weer hun beurt om ons te verbazen. Deze yankees, of zijn het rebels ? , vuurden zowaar “Ca Plane pour Moi” van onze Plastieken Bertrand “allez hop, un matin…I am ze king of ze divan” op ons af. En dat deels in het Frans, beste lezers, zonder rekening te houden met BHV.
Ondertussen was de vlam al serieus in de zaal geslagen en de punkers waren aan het pogo-en gegaan, dat is mekaar duwen tot je tegen de vlakte gaat. Het einde van de show werd aangekondigd door twee bissers, “Sabotage” en “Early Morning Rain”. Deze Guns and Roses van de roots music, hoewel deze term hier wat nauw klinkt, weten het publiek te bespelen. En bovendien zijn ze ook nog zeer goed in het bedrijven van onze geprefereerde muziek. BossHoss, wie haalt ze naar onze festivals in de zomer van 2008 ?
Zeer geslaagde Rootsnight. Van dit potje willen we alle dagen een lepel.
Merçi Filip en z'n gang. Tot de vijftiende
witteMVS |