21st SPRING BLUES FESTIVAL
SATURDAY MAY 17 - ECAUSSINNES website organisation reporter: witteMVS photo: Freddy |
|||
ARTIST INFO |
CONCERT REVIEW |
||
Na ongeveer drie droge weken met vrij hoge temperaturen, begint deze zaterdag metplensbuien van jewelste. Als je dan al niet met zekerheid mocht hebben geweten wanneer Spring Blues ook alweer was, kon dit rotweer wel een indicatie zijn. Het regent al 21 jaar met dit festival. Het programma en bijgevolg ook de opkomst heeft hier ook dit jaar niet onder te lijden gehad. Full house. De mooie affiche heeft ook te maken met de financiële tegemoetkomingen die Spring Blues te beurt vallen. En het is hun gegund. Het zal de Vlaamse deelregering waarschijnlijk worst wezen, maar het moet gezegd dat hun Waalse tegenvoeter heel wat inschikkelijker blijkt te zijn op gebied van het toewijzen van subsidies aan roots- en bluesfestivals. Oog voor cultureel toch niet onbelangrijke minderheidsgroepen, heet dat. In Vlaanderen worden wij aan ons lot overgelaten, als tuig van de richel. Trek uw plan. Onze overheid houdt het bij prestigieuzere plannen, genre Festival van Vlaanderen. Cultuur met grote ‘K’. Alleen is die ‘k’ sinds de nieuwe spelling ,verdwenen uit het gevleugelde woord ! Een veeg teken aan de wand. Ook onze nationale deelzenders, om ze zo maar eens te noemen, scoren opvallend slecht wat betreft sponsoring of het verlenen van airplay, vergeleken met hun Franstalige tegenpool. In het bijzonder Radio 21, een satelliet van de RTBF staat hier op de bres voor onze interessesfeer en steekt aldus kop en schouders boven onze eigenste Radio 1 en andere Stubru’s. Mijn betoog brengt weliswaar geen zoden aan de dijk, maar het maar eens gezegd zijn. Misschien waren bepaalde instanties niet eens op de hoogte van een roots- en bluesminnend publiek. En misschien leest er eentje toevallig Rootsville, en stijgt het schaamrood hem naar de keunen. ‘Euhhh, wij hebben dit niet geweten…..”. “Hoop doet leven”. Daar leven wij al geruime tijd mee. Een spreuk net ongeëvenaarde wijsheid. “One never knows” is een andere. |
|||
THE BOOGIE WOOGIE JUMPERS (B) website cd review Demo |
Goed ! Over naar de tent ! Ondertussen zijn de Boogie Woogie Jumpers de linten al aan het doorknippen. Onze grote Belgische belofte op gebied van boogie woogie piano, is de kleine fijne Aricia Evlard en ze ramt met veel stijl de toetsen van haar piano om haar hoofdzakelijk eigen b-w composities gestalte te geven. Ik durf erom te wedden dat Renaud Patigny maar wat graag ‘dochter’ zou zeggen tegen Aricia. Zij werd bijgestaan door haar getrouwen Vincent Moreau op drums en Sandro Cancelli op contrabass. Om enige afwisseling te brengen in het b-w gegeven, zingt zij ook in sommige nummers. En nog goed ook. Ik was een beetje teveel in vervoering en daarmee vergeet een mens notities te nemen, maar wat zou het u bijbrengen titels op te sommen van haar eigen werk. Er ontbreekt daar het aspect herkenning, zodus. Ik kan je alleen aanraden van , zodra die er is, de CD te kopen. In afwachting moeten we onszelve sussen met een demootje met drie, weliswaar, prachtige nummers. Zie hiernaast. Wie zie ik daar tussen de mensen staan ? Wel ja, ’t is de Jan Voodoo. Wel Jan, aan het bijstuderen om woogie aan je boogie te voegen ? …Hé, maat, da is daar wel mijn lief hé ! OK. De vreedzame coëxistentie tussen de beide landsdelen is verzekerd. |
||
KIRK 'ELI' FLETCHER (US) Shades Of Blue |
Kirk “Eli” Fletcher heeft al heel wat watertjes doorzwommen. En diepe ook. Hij diende bij Kim Wilson, in The Mannisch Boys, bij de Fabulous Thunderbirds en wordt al in één adem genoemd met Junior Watson, Hollywood Fats en Rick Holmstrom. Zijn gitaarspel reikt van puur blues over jazzy licks tot bijtende surfrock, soms in éénzelfde nummer, zonder daarbij aan coherentie in te boeten. Kortom, hij is een groot gitarist. Hij is ook enorm bescheiden, en dat speelt hem parten. Als je een hele set instrumentale nummers brengt met een besloten combo, een ritmesectie en een organist, moet je als een extroverte showbeest uit de hoek komen, anders ga je op je bek. Hij is zo ontieglijk braaf, dat hij in elk nummer ook zijn organist laat soleren, hetgeen ons uiteindelijk opzadelt met een éénduidig stramien van intro, solo gitaar, solo orgel, outtro enz…Dat gaat na drie nummers vervelen, en na het vijfde haken zelfs de gitaristen tussen het volk af. Aangezien hij moeilijk de vocalisten van zijn solo-CD (Kim Wilson, Janiva Magness, Finis Tasby) kon meebrengen, had hij een stukje show moeten instuderen en had hij zichzelf vastberaden en egoïstisch centraal moeten opstellen en zijn vakmanschap verkopen met veel wijdse bravoure. Dan had hij gegarandeerd gescoord. Er zijn er die op die manier met een veel beperkter kunnen de zaal op stelten zetten. In een club echter was dit plat in de roos geweest. |
||
MAURICE JOHN VAUGHN (US) In The Shadows Of The City B.J.EMERY |
Maurice John Vaughn heeft dat, van dat centraal de aandacht opeisen, wel begrepen. Hij geeft gedurende zijn set slechts mondjesmaat het vaandel aan B.J.Emery. Hij verdiende zijn sporen als sideman bij verschillende Chicago-greats zoals Phil Guy, Luther Allison, A.C.Reed en Son Seals, eigende zich naast vocals ook de kunst van het gitaarspelen en saxofoonblazen toe, en besliste in 1986 ‘voor zijn eigen’ te beginnen. In eigen beheer leverde hij een eerste sterke album af, “Generic Blues Album” waaruit bleek dat hij een ongehoord songsmid is. Dat heeft Iglauer van Alligator gauw in de smiezen en de rest is historie. Van het beste dat we van hem mochten horen vanavond was “I Want to Be Your Spy”, “Computer Took My Job”, “Blood Red Sky” en “Generic Blues” waarin hij zingt als een volwaardige Howlin’ Wolf. Zelf verwisselt hij regelmatig de gitaar voor de tenorsax. Wat betreft die andere blazer, als er maar één is, dan zeker geen trombonist. Een trombone is te beperkt en je kan er niet echt gevoel inleggen. Het is meer een riffblazer. In “Talk to Me Baby” nam B.J. Emery de vocals waar en speelde Maurice saxophone. Ze eindigden met een fantastisch “Everything I Do, Got To Be Funky”. |
||
HARMONICA SHAH (US) Listen at me Good |
Harmonica Shah is geboren in Oakland, California, getogen in de Texaanse Badlands en uiteindelijk geland in the motorcity Detroit, waar hij tien jaar in de Ford-fabrieken werkt. Wegens overmatig ziekteverzuim werd hij werkloos, kocht een Marine Band Bluesharp in een pandjeszaak, ging nog wat taxi rijden terwijl hij zich verdiepte in de blues en toog met gitarist Peter Rabbitt naar de befaamde jamsessions in Uncle Jesse White’s House en stopte vanaf toen niet meer met smoelschuiven. In 2003 freest hij een tweede CD voor het Canadese Electro-Fi en vandaag staat hij hier voor ons met Harry Oman op gitaar, Chris Rumel op bass en R.J. Spangler op de drums. Als je nu nog eens een pure Chicago blues set wil horen, zonder uitstapjes naar Austin, New Orleans of the west coast moet je bij Shah wezen. Hij brengt het je onversneden. En hoewel hij songs schreef met titels als “Motor City Confidential” en “Detroit Jump” is het toch pure Windy City-muziek. En als stopper “Scratch My Back”, dat is toch mooi. Een volwaardige versie, compleet met het kippegekakel. En dan een encore met “Key to the Highway”. Een sleutelsong.
|
||
SEAN CARNEY (US) Life of ease |
Vorige week zag ik The Sean Carney Band met Gene “King Sax” Walker in Nekkersdal, en het was gewoon een prachtig jazzy concert. Steengoed. We hebben nu de enorme tegenslag dat Gene Walker in de tussenliggende week in Duitsland is opgenomen in het hospitaal met een zware longontsteking. Pech voor ons, maar misschien een geluk met een ongeluk voor hem dat het hem in Europa overkomt. Ik ben niet helemaal radeloos, want Sean heeft de onmetelijke gave om samen met zijn meer dan maar gewone bassist Bill Stuve en de meester-drummer Eric Blume een set op te zetten die geen enkele seconde verveelt. Ik wist op voorhand dat hij het zou redden, dat had ik vorige week reeds begrepen. This man is a guitar-wizard. Hij begon alleen met “Memphis Tenessee” van Robert Lockwood en liet na drie verzen Bill Stuve binnensluipen in zijn nummer om tenslotte met drummer Blume in crescendo naar het einde van het nummer te werken. Sean weet zijn publiek te hypnotiseren met zijn muziek. Hij doet Water’s “Champagne and Reefer” en een jump-blues “Good Time Charlie” wisselt hij af met zijn eigen nummer “What Can I Say” meesterlijk gezongen en gespeeld. Bill Stuve zingt “Train Time” en in de coulissen hoort Piazza dat de man die ooit The Mighty Flyers mee uit de grond stampte, nog altijd goed boert. “Too Many Kooks” is dan weer van en door Sean, een verhalende ballad, en “Get in My Baby’s Arms” is pure rock’n’roll, met een bass-solo van Bill en drumsolo van Eric. Het ene electriserende nummer volgt het andere op. Als hij zo door gaat moeten Duke Robillard en Ronnie Earl weldra een stapje opzij zetten om hem door te laten. Nice show. |
||
TOM RIGNEY & FLAMBEAU (US) Live at the Throcmorton... |
Ex-Sundogs frontman Tom Rigney & Flambeau zetten het succes van het festival voort. Met hun “Laissez les Bon Temps Roulez”-attitude, kan het niet meer stuk. Ze brengen ons zydeco, cajun, Irish folk met “Guinness & Gumbo”, blues zoals “Milk Cow Blues” van Kokomo Arnold. “Jambalaya” de klassieker in het genre en “The House of the Rising Sun” met een haast klassieke viool-intro. Overal in de tent zijn er koppeltjes aan het dansen. Flambeau zijn ook nog Danny Caron op gitaar, Caroline Dahl, piano en accordion, Ian Hoffman, drums, en Steve Parks, bass. Hoewel ze van de verkeerde oceaanboorden komen, klinkt hun zydeco authentiek, en Tom Rigney spreekt een aardig mondje Frans voor een Amerikaan. Dit was leuk, ambiance , laat het buiten maar regenen. |
||
ROD PIAZZA & THE MIGHTY FLYERS (US) |
Als hekkesluiters mocht de wereldbefaamde Rod Piazza and the Mighty Flyers aantreden. Rod ziet er nog altijd patent uit en zijn vrouw Honey Alexander ook. Alleen als je dichterbij komt, zie je hier en daar spoortjes van ingrepen, waar een en ander een beetje werd opgetrokken. Maar goed, we waren gekomen voor de muziek en daar knelt nu het schoentje een beetje. We zijn die gelikte west coast harmonica swing en jump nu al zo gewoon te horen, gedurende ongeveer twintig jaar al, dat voor mij de fut er een beetje uit lijkt te zijn weggevloeid. Maar goed, dat zal wel aan mij liggen, en natuurlijk alle goeie bands die we hier voor te zien en te horen kregen. Teveel van het goede ? Overdosis ? Misschien. Begrijp me nu toch niet helemaal verkeerd, want hun gig was dik in orde, een top of the bill waardig. Er kwamen nogal wat nummers van de laatste CD aan bod, zoals “Hate to See You Go”, “Honey Bee” wel wel, “Snap Crackle Hop” …..Maar toen kreeg ik zowaar een appelflauwte en ik haastte mij naar de naburige tent voor een couscous vóór het te laat was. En ik was te laat. Ehmet heeft mij dan iets in elkaar gedraaid met semoule, wat groenten en een brochette, une espece de tajine quoi. Enfin c’était mangeable. Als ik in de grote tent terugkeerde waren de Mighty Flyers nog aan hun zegetocht bezig. Henry Carvajal klinkt een stuk heavier op zijn gitaar dan de vroegere gitaristen van de band, maar het blijft een Mighty Flyers-sound. Dave Kida op drums verzorgt samen met de voeten van Honey de ritmesectie. En dat lukt zeer goed. Groot applaus voor onze westcoasters. Rod kan nog steeds overweg met de smoelschuif, en ik zou nog overweg kunnen met Honey. Er is dus niets aan de hand. |
||
Pierre Degeneffe heeft prachtig werk verricht met zijn spitsbroeders, voor de verwezenlijking van deze toch weer geslaagde editie van Spring Blues. Een mooie affiche, geen missers en het klassieke spring-weder was van de partij. Net als verleden jaar een succes over de hele lijn. Wat moet een mens meer hebben ? |
|||